Death Alley: De naald groefproef
Lang voordat ik in Amsterdam neerstreek en bassist van Death Alley werd, sleet ik mijn jeugd in het pittoreske Gorinchem, een bescheiden vestingstadje aan de rivier Merwede.
Gorinchem stond eeuwenlang bekend als de locatie van de spectaculaire ontsnapping van ene Hugo de Groot uit zijn cel in een boekenkist, maar staat tegenwoordig vooral te boek staand als de plek waar de wieg stond van Dinand W., boegbeeld van de band Kane (R.I.P.).
Net zo min als er een plek was waar bandjes konden spelen (de uitzondering: 1x per jaar ‘Jongpop’ in buurtcentrum de Haarhorst), was er ook geen fatsoenlijke platenzaak te vinden in Gorinchem
Het plaatselijke filiaal van de Free Record Shop werd door ons voornamelijk bezocht om de inlay-boekjes van de weinige hardrock-cd’s in hun assortiment te ontvreemden, en ze thuis om te vouwen tot hoesjes voor gekopieerde cassettebandjes.
Bij gebrek aan oudere broers of zussen was ik voor mijn muziek-toevoer voornamelijk afhankelijk van a. The Beatles 7” collectie van mijn vader (later misbruikt voor mijn zeer korte carrière als scratch-DJ) en b. de goede smaak van mijn Tante Yvon, die perfect aanvoelde wat ik op welk moment in mijn jeugd nodig had qua tonale input.
Zo begreep zij heel goed dat als je aan een kleuter de rock n’ roll wilt introduceren, je dat het beste kunt doen via The Ramones – toch de Sesamstraat van de punk.
Verder was het zaak een cassettedeck op stand-by te hebben met een leeg bandje erin, zodat je op ieder moment een zeldzame rock-track van de radio af kon vangen.
Toen ik als 12 jarige proto-puber gedwongen werd om van een heerlijk onordentelijke basisschool over te stappen naar een chique kak-gymnasium, werd het al snel duidelijk dat aspirant-hardrockers, skaters en ander langharig tuig hier een zeer kleine minderheid vormden, en dus ook meteen op de eerste schooldag naar elkaar trokken en een instant-gang vormden, verenigd in ons dedain voor wat wij ‘normalo’s’ noemden.
De meeste leden van deze rebellenclub kwamen uit degelijke tot zeer keurige gezinnen – iedereen behalve Jurriaan, wiens vader Provo was geweest, sex had met mannen EN in Amsterdam woonde terwijl zijn moeder in ons dorp bekend stond als ‘de Hippie’.
We kwamen graag bij Jurriaan en zijn moeder over de vloer, niet alleen vanwege het feit dat we daar thuis het zeldzame gevoel krijgen niet veroordeeld te worden omwille van onze spijkerjackies met een enkele patch, beginnende matjes en gaten in onze broeken, maar toch ook vooral omdat daar thuis iets gebeurde wat wij niet eens konden voorstellen bij onze eigen ouders thuis: er werd openlijk GEBLOWD.
Volgens Jurriaan , die weleens een paar trekjes van zijn moeders stickie kreeg, kon je muziek pas echt goed begrijpen als je stoned was, pas dan ontwaarde je de diepere lagen die de eveneens stonede muzikanten als The Doors en Jimi Hendrix daarin hadden aangebracht.
Je scheen er ook heel relaxed, vreedzaam en rustig van te worden, gevoelens van het soort waar ik nogthans weinig van had meegekregen in mijn nog korte, maar heftige, bestaan.
Nadat we voor de zoveelste keer op een vrijdagmiddag smachtend naast Jurs moeder op de bank zaten, kwam plotseling de vraag waar wij al die tijd heimelijk op hadden gewacht: “Willen jullie soms ook een trekje?”
Ik liet me dit als waaghals van de groep geen twee keer zeggen, pakte het stickie over en nam een veel te diepe haal, waarna ik hoestend en proestend achterover viel op de bank, om vervolgens de andere jongens precies hetzelfde te zien doen.
Een totaal onbekend gevoel maakte zich van mij meester, maar ik kon m’n gemoedstoestand met geen mogelijkheid beschrijven als vreedzaam of rustig, het kwam dichter in de buurt van totale paniek.
Om me enigszins houding te kunnen geven en de doodse stilte die er was gevallen te doorbreken, vroeg ik aan Jurs moeder of ik een plaat op mocht zetten – dat deed ik wel vaker als ik daar thuis was en kennelijk gaf ik niet de indruk dat ik te stoned was om een naald veilig in een groef te plaatsen.
Tegen het kratje waar de platenspeler op stond, leunden twee hoezen.
Eentje was Lou Reeds’ Transformer, waar ik meteen het vermoeden van had dat het zeikmuziek zou zijn, dus viel mijn oog op de andere LP. De hoes was een onscherpe foto van een mysterieuze vrouwelijke verschijning, een beetje een heks-achtig type staand in een dorre tuin met een oud, vervallen huis op de achtergrond. Dit moest en zou de eerste plaat worden die ik onder invloed van DRUGS zou gaan horen.
Vrijwel direct nadat ik de naald had laten zakken, begon het plots te onweren en hoorden we kerkklokken luiden in de verte.
Nadat de band eenmaal was ingevallen hebben we dik zes minuten in de veronderstelling geleefd dat het einde der tijden nabij was.
Zonder de rest van de LP af te wachten, hebben we onszelf collectief van de bank geschraapt en zijn rap door de stralende zonneschijn naar huis gefietst om met het hoofd onder een stapel kussens dit trauma te verwerken.
Hoe het de rest van die jongens is vergaan is onbekend, mijn leven zou in ieder geval nooit meer hetzelfde zijn.
Dennis